NBG-vertaling 1951

Daniël 7:15-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. De geest van mij, Daniël, was ontroerd in mijn binnenste, en de gezichten die mij voor ogen waren gekomen, ontstelden mij.

16. Ik naderde een van hen die daar stonden, en vroeg hem de ware zin van dit alles, en hij sprak tot mij en gaf mij de uitlegging daarvan te kennen:

17. die grote dieren, die vier, zijn vier koningen die uit de aarde zullen opkomen;

18. daarna zullen de heiligen des Allerhoogsten het koningschap ontvangen, en zij zullen het koningschap bezitten tot in eeuwigheid, ja, tot in eeuwigheid der eeuwigheden.

19. Toen wilde ik de ware zin weten van het vierde dier, dat van die alle verschilde, dat buitengewoon vreselijk was met zijn ijzeren tanden en zijn koperen klauwen, dat at en vermaalde en wat overbleef met zijn poten vertrad,

20. en van de tien horens, welke op zijn kop waren, en van die andere, die zich verhief en waarvoor er drie uitvielen, terwijl deze horen met ogen en een mond vol grootspraak, er groter uitzag dan de andere.

21. Ik zag, dat die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht,

22. totdat de Oude van dagen kwam en recht verschaft werd aan de heiligen des Allerhoogsten en de tijd naderde, dat de heiligen het koningschap in bezit kregen.