NBG-vertaling 1951

2 Kronieken 9:5-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. En zij zeide tot de koning: Het is dus waar, wat ik in mijn land over u en uw wijsheid gehoord heb,

6. maar ik geloofde hun woorden niet, totdat ik kwam en het met eigen ogen zag; waarlijk, de helft van uw grote wijsheid was mij niet aangezegd; gij hebt de roep overtroffen, die ik vernomen had.

7. Gelukkig zijn uw mannen en gelukkig deze dienaren van u, die gedurig in uw dienst staan en uw wijsheid horen!

8. Geprezen zij de Here, uw God, die zulk een welgevallen aan u had, dat Hij u op zijn troon gezet heeft, tot koning voor de Here, uw God! Omdat uw God Israël zo liefheeft, dat Hij het voor immer in stand wil houden, heeft Hij u over hen tot koning gesteld, om recht en gerechtigheid te oefenen.

9. Zij gaf de koning honderd twintig talenten goud en specerijen in grote overvloed en edelgesteente; nooit was er zulke specerij als die, welke de koningin van Seba aan koning Salomo gaf.

10. Bovendien brachten de knechten van Churam en van Salomo, die goud uit Ofir haalden, algummimhout en edelgesteente mee.

11. De koning maakte van het algummimhout trappen voor het huis des Heren en voor het huis des konings, ook citers en harpen voor de zangers. Nimmer tevoren was zo iets in het land van Juda gezien.

12. Koning Salomo gaf aan de koningin van Seba al wat zij begeerde en vroeg, meer dan zij de koning gebracht had. Daarop keerde zij met haar dienaren terug naar haar land.

13. Het gewicht van het goud dat in één jaar voor Salomo binnenkwam, bedroeg zeshonderd zesenzestig talenten goud,

14. behalve wat de handelaars en de kooplieden brachten; ook brachten alle koningen van Arabië en de stadhouders des lands goud en zilver tot Salomo.

15. Tweehonderd grote schilden maakte koning Salomo van geslagen goud, zeshonderd eenheden geslagen goud gebruikte hij voor één groot schild;

16. eveneens driehonderd kleine schilden van geslagen goud, driehonderd eenheden goud gebruikte hij voor één klein schild. De koning plaatste ze in het huis: Woud van de Libanon.

17. Voorts maakte de koning een grote ivoren troon, die hij overtrok met gelouterd goud.

18. De troon had zes treden, een gouden voetbank, die aan de troon bevestigd was, en aan weerszijden van de zitplaats leuningen; twee leeuwen stonden naast de leuningen