NBG-vertaling 1951

2 Kronieken 29:23-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. Voorts brachten zij de bokken van het zondoffer voor het aangezicht van de koning en de gemeente, en zij legden er de handen op.

24. En de priesters slachtten ze en offerden het bloed daarvan als zondoffer op het altaar, om over geheel Israël verzoening te doen, want de koning had bevolen, dat het een brandoffer en een zondoffer voor geheel Israël zou zijn.

25. Hij stelde de Levieten bij het huis des Heren op, met cimbalen, harpen en citers overeenkomstig het gebod van David en van Gad, des konings ziener, en van de profeet Natan, want het gebod was gegeven door de Here, door bemiddeling van zijn profeten.

26. En de Levieten stonden opgesteld met de instrumenten van David, en de priesters met de trompetten.

27. Toen beval Hizkia het brandoffer op het altaar te offeren. En op het ogenblik, dat het brandoffer een aanvang nam, werd een lied des Heren aangeheven en klonk trompetgeschal, begeleid door de instrumenten van David, de koning van Israël.

28. De gehele gemeente boog zich neer, men zong het lied en blies op de trompetten – dit alles, totdat het brandoffer voleindigd was.

29. Toen zij met offeren gereed waren, knielden de koning en allen die zich bij hem bevonden, en bogen zich neer.

30. Vervolgens bevalen koning Jechizkia en de oversten de Levieten, de Here te loven met de woorden van David en van de ziener Asaf. En zij zongen de lofzang met vreugde, knielden en bogen zich neer.

31. Toen nam Jechizkia het woord en zeide: Nu hebt gij u de Here gewijd. Treedt nader en brengt slachtoffers en lofoffers voor het huis des Heren. En de gemeente bracht slachtoffers en lofoffers; ook bracht ieder die daartoe van harte bereid was, brandoffers.

32. Het aantal brandoffers dat de gemeente bracht, was zeventig runderen, honderd rammen en tweehonderd schapen. Deze dienden alle tot een brandoffer voor de Here.

33. En de heilige gaven bestonden uit zeshonderd runderen en drieduizend stuks kleinvee.

34. Er waren echter te weinig priesters, zodat zij niet al de brandoffers de huid konden aftrekken, maar hun broeders, de Levieten, hielpen hen, totdat het werk gereed was en de priesters zich geheiligd hadden. Want de Levieten hadden met hun heiliging meer ernst gemaakt dan de priesters.

35. Ook waren er brandoffers in overvloed met de vetstukken der vredeoffers en met de plengoffers voor het brandoffer. Aldus werd de dienst van het huis des Heren hersteld.

36. Jechizkia en het gehele volk verheugden zich over wat God zijn volk bereid had, want onverwacht was deze zaak geschied.