NBG-vertaling 1951

2 Kronieken 24:3-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Jojada nu nam twee vrouwen voor hem, bij wie hij zonen en dochters verwekte.

4. Daarna besloot Joas het huis des Heren te vernieuwen.

5. Hij riep de priesters en de Levieten bijeen en zeide tot hen: Trekt uit naar de steden van Juda en verzamelt uit geheel Israël geld om het huis van uw God elk jaar te herstellen. Zet spoed achter deze zaak. Maar de Levieten deden het niet.

6. Toen ontbood de koning de hoofdpriester Jojada en zeide tot hem: Waarom hebt gij er niet op gelet, dat de Levieten uit Juda en uit Jeruzalem de heffing van Mozes, de knecht des Heren, bijeenbrachten, zoals de gemeente van Israël deed ten behoeve van de tent der getuigenis?

7. Want de zonen van de goddeloze Atalja hebben in het huis Gods ingebroken en zelfs al de geheiligde voorwerpen van het huis des Heren voor de Baäls gebruikt.

8. Op bevel van de koning maakte men toen een kist, zette die buiten bij de poort van het huis des Heren

9. en liet in Juda en in Jeruzalem omroepen, dat zij de Here de heffing moesten brengen, die Mozes, de knecht Gods, aan Israël in de woestijn had opgelegd.

10. Toen verheugden zich al de oversten en het gehele volk; zij brachten geld bijeen en wierpen het in de kist, tot deze vol was.

11. Telkens wanneer de kist door de Levieten naar de ambtenaren van de koning gebracht werd en dezen zagen, dat er veel geld in was, kwamen de schrijver van de koning en de gevolmachtigde van de hogepriester en ledigden de kist; dan nam men haar op en zette haar weer op haar plaats. Zó deed men iedere keer, en zij verzamelden geld in overvloed.

12. De koning en Jojada gaven dit aan de opzichters over het werk aan het huis des Heren; en dezen huurden steenhouwers en timmerlieden om het huis des Heren te vernieuwen, en ook ijzer- en kopersmeden om het huis des Heren te herstellen.

13. Toen gingen de werklieden aan de arbeid, en het herstellingswerk vorderde onder hun handen: zij vernieuwden het huis Gods naar het oorspronkelijk bestek en brachten het in goede staat.

14. Toen zij klaar waren, brachten zij de rest van het geld naar de koning en Jojada; deze maakte daarvan allerlei voorwerpen voor het huis des Heren: gerei voor de dienst en het offer, ook schalen, en ander gouden en zilveren gerei. Zolang Jojada leefde, bracht men voortdurend brandoffers in het huis des Heren.

15. Jojada werd oud en van het leven verzadigd, en stierf. Hij was, toen hij stierf, honderd dertig jaar oud.

16. Men begroef hem in de stad Davids bij de koningen, want hij had gedaan wat goed was in Israël, zowel jegens God als jegens zijn huis.

17. Maar na de dood van Jojada kwamen de oversten van Juda en bogen zich voor de koning neer; toen luisterde de koning naar hen.