NBG-vertaling 1951

2 Koningen 10:21-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Jehu zond boden door geheel Israël, en al de dienaren van Baäl kwamen, niemand bleef weg. Zij kwamen naar de tempel van Baäl, en de tempel van Baäl liep vol van het ene einde tot het andere.

22. Toen zeide hij tot de opziener van de kleedkamer: Haal voor alle dienaren van Baäl gewaden te voorschijn. En hij haalde voor hen de kleding te voorschijn.

23. Daarna kwam Jehu met Jonadab, de zoon van Rekab, naar de tempel van Baäl en zeide tot de dienaren van Baäl: Ziet nauwkeurig toe en zorgt, dat hier onder u niemand zij van de dienaren des Heren, maar uitsluitend dienaren van Baäl.

24. Toen gingen zij naar binnen om slachtoffers en brandoffers te brengen. Jehu nu had tachtig man buiten opgesteld, en had gezegd: Wie een van de mannen die ik in uw handen lever, laat ontsnappen, zijn leven komt in de plaats van diens leven.

25. Zodra hij gereed was met het brengen van het brandoffer, zeide Jehu tot de garde en de hoofdlieden: Gaat naar binnen, slaat hen neer, laat niemand ontkomen! Toen sloegen zij hen neer met de scherpte des zwaards, en de garde en de hoofdlieden wierpen (de lijken) weg. Daarop gingen zij weer naar de stadswijk van de tempel van Baäl.

26. En zij brachten de gewijde stenen van de tempel van Baäl naar buiten en verbrandden die.

27. Voorts haalden zij de gewijde steen van Baäl omver en ook de tempel van Baäl haalden zij omver en maakten er beerputten van, tot op de huidige dag.

28. Zo verdelgde Jehu Baäl uit Israël.