21. Zo kwam David bij Saul en werd zijn dienaar. Deze hield veel van hem, en hij werd zijn wapendrager.
22. Daarom zond Saul tot Isaï de boodschap: Laat David toch in mijn dienst blijven, want hij heeft mijn genegenheid gewonnen.
23. En telkens als die geest Gods over Saul kwam, nam David de citer en speelde; dat schonk Saul verlichting, hij voelde zich beter en de boze geest week van hem.