NBG-vertaling 1951

1 Kronieken 27:5-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

5. De derde legeroverste, voor de derde maand, was Benaja, de zoon van Jojada, de hogepriester; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man;

6. deze Benaja was één van de dertig helden en stond aan het hoofd van de dertig; en (tot) zijn afdeling (behoorde) zijn zoon Ammizabad.

7. De vierde, voor de vierde maand, was Asaël, de broeder van Joab, en na hem zijn zoon Zebadja; tot zijn legerafdeling behoorden vierentwintigduizend man.

8. De vijfde, voor de vijfde maand, was de overste Samhut, de Jizrachiet; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

9. De zesde, voor de zesde maand, was Ira, de zoon van de Tekoïet Ikkes; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

10. De zevende, voor de zevende maand, was de Peloniet Cheles, uit de Efraïmieten; tot zijn afdeling behoorden vierenentwintigduizend man.

11. De achtste, voor de achtste maand, was de Chusatiet Sibbekai, van de Zarchieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

12. De negende, voor de negende maand, was de Antotiet Abiëzer, van de Benjaminieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

13. De tiende, voor de tiende maand, was de Netofatiet Maharai, van de Zarchieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

14. De elfde, voor de elfde maand, was de Piratoniet Benaja, van de Efraïmieten; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

15. De twaalfde, voor de twaalfde maand, was de Netofatiet Cheldai, die afstamde van Otniël; tot zijn afdeling behoorden vierentwintigduizend man.

16. Aan het hoofd van de stammen van Israël stonden: bij de Rubenieten vorst Eliëzer, de zoon van Zikri; bij de Simeonieten Sefatja, de zoon van Maäka;

17. bij Levi Chasabja, de zoon van Kemuël; bij Aäron Sadok;

18. bij Juda Elihu, een van Davids broeders; bij Issakar Omri, de zoon van Michaël;

19. bij Zebulon Jismaja, de zoon van Obadja; bij Naftali Jerimot, de zoon van Azriël;

20. bij de Efraïmieten Hosea, de zoon van Azazjahu; bij half Manasse Joël, de zoon van Pedaja;

21. bij de halve stam Manasse in Gilead Jiddo, de zoon van Zekarja; bij Benjamin Jaäsiël, de zoon van Abner;

22. bij Dan Azarel, de zoon van Jerocham; dit waren de oversten van Israëls stammen.

23. Nu had David niet opgenomen het getal van hen, die twintig jaar en daarbeneden waren, want de Here had gezegd, dat Hij Israël talrijk zou maken als de sterren des hemels,