NBG-vertaling 1951

1 Kronieken 27:22-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. bij Dan Azarel, de zoon van Jerocham; dit waren de oversten van Israëls stammen.

23. Nu had David niet opgenomen het getal van hen, die twintig jaar en daarbeneden waren, want de Here had gezegd, dat Hij Israël talrijk zou maken als de sterren des hemels,

24. en Joab, de zoon van Seruja, was wel met tellen begonnen, maar had dit niet voleindigd, omdat hierdoor toorn over Israël gekomen was. Daarom is het getal niet opgenomen in de lijst van de kronieken van koning David.

25. Over de voorraden des konings ging Azmawet, de zoon van Adiël; over de voorraden op het land, in de steden, de dorpen en de torens Jonatan, de zoon van Uzzia.

26. Over de veldarbeiders, die het land moesten bebouwen, ging Ezri, de zoon van Kelub;

27. over de wijngaarden de Ramatiet Simi; over de voorraden wijn in de wijngaarden echter de Sifmiet Zabdi.

28. Over de olijfbomen en de moerbeivijgebomen in de Laagte ging de Gederiet Baäl-Chanan, en over de olievoorraden Joas.

29. Over de runderen, die in Saron weidden, ging de Saroniet Sitrai, maar over de runderen in de dalen Safat, de zoon van Adlai.

30. Over de kamelen ging de Ismaëliet Obil; over de ezelinnen de Meronotiet Jechdejahu;

31. en over het kleinvee de Hagriet Jaziz. Deze allen waren de beheerders van de have van koning David.

32. Jonatan, Davids oom, was raadsheer, een man van inzicht en een schrijver; en Jechiël, de zoon van Chakmoni, was bij de zonen des konings.

33. Achitofel was eveneens een raadsheer van de koning, terwijl de Arkiet Chusai des konings vriend was;

34. en na Achitofel: Jojada, de zoon van Benaja, en Abjatar. Krijgsoverste van de koning was Joab.