NBG-vertaling 1951

1 Kronieken 11:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen kwam geheel Israël samen bij David te Hebron, en zeide: Zie, wij zijn uw eigen vlees en bloed.

2. Reeds vroeger, reeds toen Saul koning was, waart gij het, die Israël deed uittrekken en weer terugbracht; en de Here, uw God, sprak tot u: Gij zult mijn volk Israël weiden en vorst zijn over mijn volk Israël.

3. Dus kwamen alle oudsten van Israël bij de koning te Hebron, en David sloot met hen voor het aangezicht des Heren te Hebron een verbond; daarop zalfden zij David tot koning over Israël, naar het woord des Heren door de dienst van Samuël.

4. Toen ging David met geheel Israël naar Jeruzalem, dat is Jebus; daar woonden de Jebusieten, de bevolking van die landstreek.

5. De inwoners van Jebus hadden tot David gezegd: Gij komt hier niet binnen – maar David veroverde de burcht Sion, dat is de stad Davids.

6. David nu had gezegd: Wie de Jebusieten de eerste slag toebrengt, zal aanvoerder en overste worden. En Joab, de zoon van Seruja, klom het eerst naar boven; daarom werd hij aanvoerder.

7. En David ging in de burcht wonen; hierom noemde men deze de stad Davids.

8. Hij versterkte de stad aan alle kant, van de Millo af en geheel rondom, terwijl Joab het overige deel van de stad herstelde.

9. En David nam steeds toe in grootheid, en de Here der heerscharen was met hem.