NBG-vertaling 1951

1 Koningen 8:38-52 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

38. welk gebed, welke smeking ook, die enig mens van uw gehele volk Israël doen zal, omdat ieder van hen de plaag van zijn eigen hart kent, zodat hij zijn handen in dit huis uitbreidt, –

39. hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, en vergeef, grijp in, en vergeld ieder naar al zijn wegen, daar Gij zijn hart kent – want Gij alleen kent het hart van alle mensenkinderen –,

40. opdat zij U vrezen al de dagen die zij leven in het land dat Gij onze vaderen gegeven hebt.

41. Ook wanneer een vreemdeling die niet tot uw volk Israël behoort, ter wille van uw naam uit verren lande komt, –

42. want men zal horen van uw grote naam, uw sterke hand en uw uitgestrekte arm –, en hij komt bidden in dit huis,

43. hoor Gij dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, en doe naar alles wat de vreemdeling tot U roept, opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, zodat zij U vrezen zoals uw volk Israël, en weten, dat uw naam uitgeroepen is over dit huis dat ik gebouwd heb.

44. Wanneer uw volk ten strijde trekt tegen zijn vijand langs de weg waarop Gij hen zendt, en zij bidden tot de Here in de richting van de stad die Gij verkoren hebt, en van het huis dat ik voor uw naam gebouwd heb,

45. hoor dan in de hemel naar hun gebed en smeking, en verschaf hun recht.

46. Wanneer zij tegen U zondigen – er is immers geen mens die niet zondigt – en Gij op hen toornig wordt en hen overlevert aan een vijand, zodat men hen als gevangenen wegvoert naar het land van de vijand, ver of nabij,

47. wanneer zij het dan ter harte nemen in het land waarheen zij weggevoerd zijn, zich bekeren, en tot U smeken in het land van wie hen weggevoerd hebben en zeggen: wij hebben gezondigd, ongerechtigheid bedreven en goddeloos gehandeld,

48. wanneer zij zich dan tot U bekeren met hun gehele hart en hun gehele ziel in het land hunner vijanden die hen weggevoerd hebben, en wanneer zij tot U bidden in de richting van het land dat Gij hun vaderen gegeven hebt, van de stad die Gij verkoren hebt, en van dit huis dat ik voor uw naam gebouwd heb –

49. hoor dan in de hemel, de vaste plaats uwer woning, naar hun gebed en smeking en verschaf hun recht.

50. Vergeef uw volk hetgeen waarin zij tegen U gezondigd hebben, en al hun overtredingen die zij tegen U begaan hebben, en geef hun barmhartigheid bij degenen die hen weggevoerd hebben, zodat zij zich over hen erbarmen,

51. want zij zijn uw volk en uw erfdeel dat Gij uit Egypte hebt geleid, midden uit de ijzeroven.

52. Laten dan uw ogen geopend zijn voor de smeking van uw knecht en voor de smeking van uw volk Israël, en hoor naar hen, zo dikwijls zij tot U roepen,