NBG-vertaling 1951

1 Koningen 22:33-50 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

33. Zodra de wagenoversten zagen, dat hij de koning van Israël niet was, keerden zij zich van hem af.

34. Een man echter spande de boog zonder bepaald doel en trof de koning van Israël tussen de verbindingsstukken en het pantser. Toen zeide deze tot zijn wagenmenner: Wend de teugel en breng mij uit het leger, want ik ben gewond.

35. Maar de strijd werd die dag hevig, en de koning bleef rechtop in zijn wagen staan tegenover de Arameeërs. Doch des avonds stierf hij en het bloed uit zijn wond vloeide in de wagenbak.

36. Toen ging er tegen zonsondergang een luide kreet door het leger: Ieder naar zijn stad, ieder naar zijn land.

37. Zo kwam de koning dood Samaria binnen, en zij begroeven de koning in Samaria.

38. Toen men de wagen bij de vijver van Samaria afspoelde, lekten de honden zijn bloed, terwijl de hoeren zich wiesen, naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had.

39. Het overige van de geschiedenis van Achab en alles wat hij gedaan heeft, het ivoren huis dat hij gebouwd heeft, en al de steden die hij gebouwd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

40. En Achab ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Achazja werd koning in zijn plaats.

41. Josafat nu, de zoon van Asa, werd koning over Juda in het vierde jaar van Achab, de koning van Israël.

42. Josafat was vijfendertig jaar oud, toen hij koning werd en hij regeerde vijfentwintig jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Azuba; zij was de dochter van Silchi.

43. Hij bewandelde geheel en al de weg van zijn vader Asa; hij week daarvan niet af en deed wat recht was in de ogen des Heren.

44. Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten.

45. En Josafat hield vrede met de koning van Israël.

46. Het overige van de geschiedenis van Josafat en zijn dappere daden die hij gedaan heeft, en welke oorlogen hij gevoerd heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

47. En de rest van de aan ontucht gewijden, die in de dagen van zijn vader Asa overgebleven waren, deed hij weg uit het land.

48. En er was geen koning in Edom, een stadhouder was er koning.

49. Josafat bouwde Tarsisschepen om in Ofir goud te gaan halen. Maar men ging niet, want de schepen leden schipbreuk te Esjon-Geber.

50. Toen zeide Achazja, de zoon van Achab, tot Josafat: Laten mijn knechten met uw knechten op de schepen gaan. Maar Josafat wilde niet.