NBG-vertaling 1951

1 Koningen 22:22-38 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Hij antwoordde: ik zal heengaan en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen zeide Hij: gij moet hem verleiden, en gij zult er ook toe in staat zijn; ga heen en doe het.

23. Nu dan, zie, de Here heeft een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u, en de Here heeft onheil over u besloten.

24. Toen trad Sidkia, de zoon van Kenaäna, toe, sloeg Micha op de kaak en zeide: Hoe zou de Geest des Heren van mij geweken zijn om tot u te spreken?

25. Maar Micha zeide: Dat zult gij zien op die dag, waarop gij van kamer tot kamer zult gaan om u te verbergen.

26. Toen zeide de koning van Israël: Neem Micha en breng hem weer weg naar Amon, de overste der stad, en naar prins Joas,

27. en zeg: zo zegt de koning: zet deze in de gevangenis en geeft hem brood en water der verdrukking, totdat ik behouden thuis kom.

28. Doch Micha zeide: Indien gij inderdaad behouden terugkomt, heeft de Here door mij niet gesproken. Voorts zeide hij: Hoort, gij volken, altemaal.

29. Daarna trok de koning van Israël op, met Josafat, de koning van Juda, tegen Ramot in Gilead.

30. Toen zeide de koning van Israël tot Josafat: Ik zal vermomd in de strijd gaan; houdt gij echter uw staatsiegewaad aan. Daarop vermomde de koning van Israël zich en begaf zich in de strijd.

31. De koning van Aram nu had zijn wagenoversten, van wie hij er tweeëndertig had, geboden: Gij zult niet strijden tegen klein of groot, maar alleen tegen de koning van Israël.

32. Zodra de wagenoversten Josafat zagen, riepen zij: Dat is zeker de koning van Israël; en zij keerden zich tegen hem tot de aanval. Maar Josafat riep luid.

33. Zodra de wagenoversten zagen, dat hij de koning van Israël niet was, keerden zij zich van hem af.

34. Een man echter spande de boog zonder bepaald doel en trof de koning van Israël tussen de verbindingsstukken en het pantser. Toen zeide deze tot zijn wagenmenner: Wend de teugel en breng mij uit het leger, want ik ben gewond.

35. Maar de strijd werd die dag hevig, en de koning bleef rechtop in zijn wagen staan tegenover de Arameeërs. Doch des avonds stierf hij en het bloed uit zijn wond vloeide in de wagenbak.

36. Toen ging er tegen zonsondergang een luide kreet door het leger: Ieder naar zijn stad, ieder naar zijn land.

37. Zo kwam de koning dood Samaria binnen, en zij begroeven de koning in Samaria.

38. Toen men de wagen bij de vijver van Samaria afspoelde, lekten de honden zijn bloed, terwijl de hoeren zich wiesen, naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had.