NBG-vertaling 1951

1 Koningen 20:11-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Maar de koning van Israël antwoordde: Spreekt: wie zich aangordt, beroeme zich niet, als wie zich ontgordt.

12. Zodra Benhadad dit woord hoorde, terwijl hij met de koningen in de tenten aan het drinken was, zeide hij tot zijn dienaren: Stelt u op! En zij stelden zich op tegen de stad.

13. Doch zie, een profeet naderde tot Achab, de koning van Israël, en zeide: Zo zegt de Here: hebt gij die gehele grote, rumoerige schare gezien? Zie, Ik geef die heden in uw macht; dan zult gij weten, dat Ik de Here ben.

14. En Achab zeide: Door wie? Toen zeide hij: Zo zegt de Here: door de jonge mannen van de vorsten der gewesten. Ook vroeg hij: Wie zal de strijd aanbinden? En hij antwoordde: Gij.

15. Daarop monsterde Achab de jonge mannen van de vorsten der gewesten; het waren er tweehonderd tweeëndertig. En na hen monsterde hij het gehele volk, al de Israëlieten, zevenduizend.

16. Vervolgens deden zij een uitval op de middag, terwijl Benhadad zich in de tenten een roes dronk met de koningen, de tweeëndertig koningen die hem hielpen.

17. Toen de jonge mannen van de vorsten der gewesten het eerst de uitval deden, brachten de (verkenners) die Benhadad uitgezonden had, hem bericht: Er zijn mannen uit Samaria getrokken.

18. Daarop zeide hij: Indien zij tot vrede zijn uitgetrokken, grijpt hen levend, en indien zij ten strijde zijn uitgetrokken, grijpt hen levend.

19. Inmiddels waren dezen de stad uitgetrokken, de jonge mannen van de vorsten der gewesten, en na hen het leger.

20. Toen sloeg ieder van hen zijn man, zodat de Arameeërs op de vlucht sloegen, waarop Israël hen vervolgde.Maar Benhadad, de koning van Aram, ontkwam te paard met enige ruiters.

21. En de koning van Israël trok uit en sloeg de paarden en de wagens, en richtte onder de Arameeërs een grote slachting aan.