NBG-vertaling 1951

1 Koningen 2:32-39 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

32. Zo zal de Here zijn bloed op zijn hoofd doen wederkeren, omdat hij twee mannen, rechtvaardiger en beter dan hij, zonder medeweten van mijn vader David, heeft neergestoten en met het zwaard gedood: Abner, de zoon van Ner, de legeroverste van Israël, en Amasa, de zoon van Jeter, de legeroverste van Juda.

33. Zo zal hun bloed op het hoofd van Joab en van zijn nageslacht voor altoos wederkeren, maar David, zijn nageslacht, zijn huis en zijn troon zullen voor altoos vrede hebben van de Here.

34. Daarop ging Benaja, de zoon van Jojada, heen, stiet hem neer en doodde hem, waarna hij in zijn huis in de woestijn begraven werd.

35. En de koning stelde Benaja, de zoon van Jojada, in zijn plaats over het leger aan, en de priester Sadok stelde de koning aan in de plaats van Abjatar.

36. Vervolgens ontbood de koning Simi, en zeide tot hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en vestig u aldaar; gij zult daar niet vandaan gaan, herwaarts noch derwaarts;

37. weet goed, dat gij op de dag, waarop gij daarvandaan gaat en de beek Kidron overschrijdt, zeker sterven zult; uw bloed zal op uw hoofd zijn.

38. En Simi zeide tot de koning: Het is goed; zoals mijn heer de koning gesproken heeft, zo zal uw knecht doen. En Simi woonde geruime tijd te Jeruzalem.

39. Na verloop van drie jaren liepen twee slaven van Simi weg naar Akis, de zoon van Maäka, de koning van Gat, en men deelde Simi mee: Zie, uw slaven zijn te Gat.