NBG-vertaling 1951

1 Koningen 16:18-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Zodra Zimri zag, dat de stad ingenomen was, ging hij in de burcht van het koninklijk paleis en verbrandde het koninklijk paleis boven zich met vuur, en stierf aldus

19. om de zonden die hij bedreven had door te doen wat kwaad is in de ogen des Heren, en te wandelen in de weg van Jerobeam en in de zonde die deze bedreven had, om Israël te doen zondigen.

20. Het overige van de geschiedenis van Zimri en de samenzwering die hij gesmeed heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

21. Toen splitste zich het volk Israël in twee helften; de ene helft van het volk volgde Tibni, de zoon van Ginat, om hem koning te maken, en de andere helft volgde Omri.

22. Doch het volk dat Omri volgde, kreeg de overhand op het volk dat Tibni, de zoon van Ginat, volgde. Toen Tibni gestorven was, werd Omri koning.

23. In het eenendertigste jaar van Asa, de koning van Juda, werd Omri koning over Israël; twaalf jaar. Te Tirsa regeerde hij zes jaar.

24. Toen kocht hij van Semer de berg Samaria voor twee talenten zilver, bebouwde de berg en noemde de stad die hij bouwde, Samaria, naar Semer, de eigenaar van de berg.

25. En Omri deed wat kwaad is in de ogen des Heren, ja hij maakte het erger dan allen die vóór hem geweest waren.

26. Hij wandelde in al de wegen van Jerobeam, de zoon van Nebat, en in de zonde die deze Israël had doen bedrijven, zodat zij de Here, de God van Israël, krenkten met hun ijdelheden.

27. Het overige van de geschiedenis van Omri, wat hij gedaan heeft, en de dappere daden die hij verricht heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

28. En Omri ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in Samaria; zijn zoon Achab werd koning in zijn plaats.

29. Achab, de zoon van Omri, werd koning over Israël in het achtendertigste jaar van Asa, de koning van Juda. En Achab, de zoon van Omri, regeerde te Samaria tweeëntwintig jaar over Israël.

30. Achab, de zoon van Omri, deed wat kwaad is in de ogen des Heren, meer dan allen die vóór hem geweest waren.

31. Het minst erge was, dat hij wandelde in de zonden van Jerobeam, de zoon van Nebat, maar hij nam tot vrouw Izebel, de dochter van Etbaäl, de koning der Sidoniërs, en ging de Baäl dienen en zich voor hem neerbuigen.