NBG-vertaling 1951

1 Koningen 14:14-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. En de Here zal Zich een koning over Israël verwekken, die het huis van Jerobeam zal uitroeien. Dit heden en wat dan nog?

15. Dan zal de Here Israël slaan, zodat het wiegelt als riet in het water en Hij zal Israël wegrukken van deze goede grond die Hij hun vaderen gegeven heeft, en Hij zal hen aan de overzijde van de Rivier verstrooien, omdat zij hun gewijde palen gemaakt, en daardoor de Here gekrenkt hebben.

16. Ja, Hij zal Israël prijsgeven wegens de zonden die Jerobeam bedreven heeft, en die hij Israël heeft doen bedrijven.

17. Toen stond Jerobeams vrouw op, ging heen en kwam te Tirsa. Toen zij de drempel van het huis betrad, was de jongen gestorven.

18. En men begroef hem, en geheel Israël rouwklaagde over hem naar het woord des Heren, dat Hij gesproken had door de dienst van zijn knecht, de profeet Achia.

19. Het overige van de geschiedenis van Jerobeam, hoe hij gestreden en hoe hij geregeerd heeft, zie, dat is beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël.

20. De tijd nu, die Jerobeam geregeerd heeft, was tweeëntwintig jaar. En hij ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Nadab werd koning in zijn plaats.

21. Rechabeam nu, de zoon van Salomo, was koning in Juda. Eenenveertig jaar was Rechabeam oud, toen hij koning werd, en zeventien jaar regeerde hij te Jeruzalem, de stad die de Here uit alle stammen Israëls verkoren had om zijn naam aldaar te vestigen. Zijn moeder heette Naäma; zij was een Ammonitische.

22. En Juda deed wat kwaad is in de ogen des Heren, en zij prikkelden Hem tot naijver – meer dan hun vaderen ooit gedaan hadden – door de zonden die zij bedreven.

23. Ook zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke groene boom.

24. Zelfs waren er aan ontucht gewijden in het land. Zij deden naar al de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht der Israëlieten verdreven had.