NBG-vertaling 1951

1 Koningen 13:16-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Doch hij zeide: Ik mag niet met u terugkeren noch met u binnengaan, en ik zal met u geen brood eten en geen water drinken aan deze plaats,

17. want ik heb door het woord des Heren deze opdracht: eet geen brood en drink er geen water; en ga niet terug langs de weg, waarlangs gij gekomen zijt.

18. Toen zeide hij tot hem: Ook ik ben een profeet evenals gij, en een engel heeft tot mij gesproken door het woord des Heren: laat hem met u terugkeren naar uw huis, om brood te eten en water te drinken. Hij loog hem dat voor.

19. Daarop keerde deze met hem terug, en at brood in zijn huis en dronk water.

20. Maar terwijl zij aan tafel zaten, kwam het woord des Heren tot de profeet die hem had doen terugkeren,

21. en hij riep tot de man Gods, die uit Juda gekomen was: Zo zegt de Here: omdat gij weerspannig geweest zijt tegen het bevel des Heren, en het gebod dat de Here, uw God, u geboden heeft, niet hebt gehouden,

22. maar teruggekeerd zijt en brood hebt gegeten en water gedronken ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had: gij moogt er geen brood eten en geen water drinken – daarom zal uw lijk niet komen in het graf uwer vaderen.

23. Nadat hij brood gegeten had en gedronken, zadelde hij de ezel voor de profeet die hij had doen terugkeren.

24. Maar, toen deze heengegaan was, trof hem een leeuw aan op de weg en doodde hem. En zijn lijk lag neergeworpen op de weg, terwijl de ezel ernaast stond, en de leeuw ook naast het lijk stond.

25. En zie, er gingen mannen voorbij; die zagen het lijk op de weg liggen, en de leeuw naast het lijk staan. En zij gingen het vertellen in de stad waar de oude profeet woonde.

26. Toen de profeet die hem van de weg had doen terugkeren, het hoorde, zeide hij: Dat is de man Gods, die weerspannig is geweest tegen het bevel des Heren; de Here heeft hem overgegeven aan de leeuw, die hem heeft verbrijzeld en gedood naar het woord des Heren, dat Hij tot hem gesproken had.

27. Daarop sprak hij tot zijn zonen: Zadelt mij de ezel. En zij zadelden die.

28. Toen ging hij heen, en vond zijn lijk neergeworpen op de weg, terwijl de ezel en de leeuw naast het lijk stonden; de leeuw had het lijk niet verslonden en de ezel niet verbrijzeld.