NBG-vertaling 1951

1 Koningen 12:11-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Welnu, mijn vader heeft u een zwaar juk opgelegd, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels.

12. Op de derde dag kwam Jerobeam met het gehele volk tot Rechabeam, zoals de koning gesproken had: Komt overmorgen bij mij terug.

13. Toen gaf de koning aan het volk een hard antwoord; hij verwierp de raad die de ouden hem gegeven hadden,

14. en sprak tot hen naar de raad der jonge mannen: Mijn vader heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal uw juk nog verzwaren; mijn vader heeft u met zwepen getuchtigd, maar ik zal u tuchtigen met gesels.

15. Dus luisterde de koning niet naar het volk, want het was een beschikking van ’s Heren wege, om het woord waar te maken, dat de Here door de dienst van de Siloniet Achia, tot Jerobeam, de zoon van Nebat, gesproken had.

16. Toen geheel Israël zag, dat de koning niet naar hen luisterde, gaf het volk de koning ten antwoord: Wij hebben geen deel aan David, en geen erfbezit met de zoon van Isaï! Naar uw tenten, Israël! Zorg nu voor uw eigen huis, David! En Israël ging naar zijn tenten.

17. Maar over de Israëlieten die in de steden van Juda woonden, werd Rechabeam koning.

18. Koning Rechabeam zond Adoram, die over de herendienst gesteld was, doch geheel Israël stenigde hem, zodat hij stierf, en koning Rechabeam slaagde er ternauwernood in, de wagen te beklimmen, om naar Jeruzalem te vluchten.

19. Aldus werden de Israëlieten van Davids huis afvallig tot op de huidige dag.

20. Zodra geheel Israël gehoord had, dat Jerobeam teruggekeerd was, hadden zij hem ontboden naar de volksvergadering en hem koning gemaakt over geheel Israël. Niemand volgde het huis van David dan de stam Juda alleen.

21. Toen Rechabeam te Jeruzalem was gekomen, riep hij het gehele huis van Juda en de stam Benjamin bijeen, honderdtachtigduizend strijdbare jonge mannen, om te strijden tegen het huis van Israël en het koningschap terug te brengen aan Rechabeam, de zoon van Salomo.

22. Maar het woord Gods kwam tot Semaja, de man Gods:

23. Zeg tot Rechabeam, de zoon van Salomo, de koning van Juda, en tot het gehele huis van Juda en Benjamin en de rest van het volk:

24. zo zegt de Here: gij zult niet optrekken en niet strijden tegen uw broeders, de Israëlieten. Keert terug, ieder naar zijn huis, want door Mij is deze zaak geschied. Toen luisterden zij naar het woord des Heren en begaven zich volgens het woord des Heren op de terugweg.

25. Jerobeam versterkte Sichem op het gebergte van Efraïm, en ging er wonen. Hij trok vandaar en versterkte Penuël.

26. En Jerobeam zeide bij zichzelf: Nu zal het koningschap tot het huis van David terugkeren.