NBG-vertaling 1951

1 Koningen 11:23-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. God deed nog een tegenstander tegen hem opstaan, Rezon, de zoon van Eljada, die zijn heer Hadadezer, de koning van Soba, ontvlucht was.

24. Hij vergaderde mannen tot zich, zodat hij aanvoerder van een bende werd; toen David hen wilde doden, gingen zij naar Damascus, bleven daar wonen, en maakten hem koning in Damascus.

25. En hij was een tegenstander van Israël zolang Salomo leefde, nog afgezien van het kwaad dat Hadad deed. Hij had een afschuw van Israël en was koning over Aram.

26. Ook Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efraïmiet, uit Sereda, wiens moeder, een weduwe, Serua heette, een dienaar van Salomo, hief de hand tegen de koning op.

27. Dit nu was de aanleiding, waarom hij de hand tegen de koning ophief: Salomo bouwde de Millo, maakte de scheur in de muur van de stad van zijn vader David dicht.

28. Nu was die man Jerobeam een flinke kracht; toen Salomo zag, dat de jonge man een goede werker was, stelde hij hem aan over de gehele lichting van het huis Jozef.

29. Toen Jerobeam eens in die tijd uit Jeruzalem was gegaan, ontmoette hem onderweg de profeet Achia, de Siloniet, bekleed met een nieuwe mantel.

30. En die beiden waren alleen op het veld. Toen greep Achia de nieuwe mantel die hij droeg, en scheurde die in twaalf stukken;

31. hij zeide tot Jerobeam: Neem voor u tien stukken, want zo zegt de Here, de God van Israël: zie, Ik ga het koninkrijk van Salomo afscheuren, en Ik geef u de tien stammen –