NBG-vertaling 1951

1 Koningen 1:13-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Ga heen, treed bij koning David binnen en zeg tot hem: Hebt gij, mijn heer de koning, aan uw dienstmaagd niet gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning worden en hij zal op mijn troon zitten? Waarom is dan Adonia koning geworden?

14. Zie, terwijl gij dan nog met de koning in gesprek zijt, zal ik na u binnenkomen en uw woorden aanvullen.

15. Dus trad Batseba bij de koning de kamer binnen; de koning was zeer oud en Abisag, de Sunamitische, bediende de koning.

16. Toen knielde Batseba en boog zich voor de koning neer, waarop de koning zeide: Wat hebt gij?

17. Daarop zeide zij tot hem: Mijn heer, gij hebt bij de Here, uw God, uw dienstmaagd gezworen: Voorzeker, Salomo, uw zoon, zal na mij koning worden, en hij zal op mijn troon zitten.

18. Maar nu, zie, Adonia is koning geworden, en zelfs thans weet gij, mijn heer de koning, het niet.

19. Hij heeft runderen, gemest vee en schapen in menigte geslacht, en al de zonen van de koning en de priester Abjatar en de legeroverste Joab uitgenodigd, maar uw knecht Salomo heeft hij niet uitgenodigd.

20. Op u echter, mijn heer de koning, op u zijn de ogen van geheel Israël gericht, dat gij hun bekend zult maken wie op de troon van mijn heer de koning na hem zitten zal.

21. Anders zal het gebeuren, dat ik en mijn zoon Salomo als opstandelingen zullen gelden, zodra mijn heer de koning bij zijn vaderen te ruste gegaan is.

22. En zie, terwijl zij nog met de koning in gesprek was, daar kwam de profeet Natan,

23. en men meldde de koning: De profeet Natan is er. Toen Natan tot de koning gekomen was, en zich voor de koning had neergebogen met het aangezicht ter aarde,