Het Boek

Ruth 2:1-7 Het Boek (HTB)

1. In Bethlehem woonde Boaz, een familielid van Naomi's man. Hij was schatrijk.

2. Op een dag zei Ruth tegen Naomi: ‘Zal ik naar een van de akkers gaan en vragen of ik de aren op mag rapen die de maaiers laten vallen?’ ‘Dat is goed, kind, ga je gang,’ zei Naomi.

3. De akker waar zij naartoe ging, bleek van Boaz te zijn.

4. Diezelfde dag ging Boaz kijken bij het werk op zijn akker. Nadat de maaiers en hij elkaar hadden begroet,

5. vroeg hij de opzichter: ‘Wie is die jonge vrouw daar?’

6. ‘Dat is de vrouw die met Naomi is meegekomen uit Moab,’ antwoordde de opzichter.

7. ‘Zij heeft mij vanmorgen gevraagd of zij aren mocht rapen die de maaiers laten vallen. Sindsdien is zij voortdurend bezig geweest, afgezien van een korte pauze.’