Het Boek

Ruth 1:10-21 Het Boek (HTB)

10. ‘Nee, nee,’ zeiden Orpa en Ruth, ‘wij willen met u mee naar uw volk!’

11. Maar Naomi wierp tegen: ‘Het is beter dat jullie teruggaan. Ik zal immers geen zonen meer krijgen met wie jullie kunnen trouwen.

12. Nee, mijn dochters, ga terug naar je ouders. Ik ben nu te oud om opnieuw te trouwen. En zelfs al werd ik zwanger en bracht zonen ter wereld,

13. zouden jullie dan wachten met hertrouwen tot die oud genoeg zouden zijn? Natuurlijk niet, kinderen. Jullie lot is bitter, maar het mijne nog meer, want de Here heeft zich tegen mij gekeerd.’

14. Opnieuw barstten de vrouwen in tranen uit. Uiteindelijk kuste Orpa haar schoonmoeder vaarwel. Ruth besloot echter toch met Naomi mee te gaan.

15. ‘Kijk,’ zei Naomi, ‘Orpa gaat terug naar haar volk en haar goden. Ga toch met haar mee!’

16. Maar Ruth antwoordde: ‘Vraag mij alstublieft niet u te verlaten. Ik wil altijd bij u blijven. Uw volk zal mijn volk zijn en uw God mijn God.

17. Ik wil sterven waar u sterft en naast u worden begraven. God mag mij straffen als ik u verlaat vóór de dood ons scheidt!’

18. Toen Naomi zag dat Ruth vastbesloten was, drong zij niet langer aan.

19. Zo kwamen zij samen in Bethlehem, waar de hele stad in rep en roer raakte. ‘Is dat werkelijk Naomi?’ vroegen de inwoners.

20. Maar Naomi antwoordde: ‘Noem mij geen Naomi (Aangenaam) meer. Noem mij Mara (Bitter). Want de Almachtige God heeft mijn leven bitter gemaakt.

21. Rijk ben ik weggegaan, maar arm heeft de Here mij laten terugkeren. Waarom zouden jullie mij Naomi noemen, terwijl de Here tegen mij is geweest en mij zoveel ellende heeft aangedaan?’