Het Boek

Richteren 16:16-17-28 Het Boek (HTB)

16-17. Ze bleef hem dag in, dag uit aan zijn hoofd zeuren, tot hij er zo verdrietig en moedeloos van werd dat hij haar zijn geheim vertelde. ‘Mijn haar is nooit geknipt,’ bekende hij, ‘want ik ben een Nazireeër van God vanaf mijn geboorte. Als mijn haar zou worden geknipt, zou ik mijn kracht verliezen en net zo machteloos zijn als ieder ander mens.’

18. Delila begreep dat hij haar nu eindelijk de waarheid had verteld, daarop liet ze de Filistijnse koningen komen. ‘Kom nog één keer,’ zei ze, ‘want nu heeft hij mij echt de waarheid verteld.’ Daarop kwamen de koningen en namen het beloofde geld mee.

19. Toen liet zij hem met zijn hoofd op haar schoot inslapen en wenkte iemand om zijn zeven vlechten af te knippen. Zo slaagde zij erin hem machteloos te maken, want hij raakte zijn kracht kwijt.

20. Plotseling riep ze: ‘Simson! De Filistijnen komen eraan!’ Simson werd wakker en dacht: ‘Ik doe hetzelfde als de vorige keren: ik ruk me los en ben vrij.’ Maar hij wist niet dat de Here hem had verlaten.

21. Toen namen de Filistijnen hem gevangen, staken hem de ogen uit en brachten hem, geboeid met twee koperen kettingen naar de stad Gaza. Daar moest hij in de gevangenis de molen draaien om koren te malen.

22. Maar vanaf het moment waarop zijn haar was afgeknipt, begon het weer te groeien.

23-24. De Filistijnse koningen kwamen bijeen voor een groot feest om de gevangenneming van Simson te vieren. De feestgangers brachten offers aan hun god Dagon en aanbaden hem uitbundig. En toen de mensen Simson zagen, riepen zij: ‘Dagon heeft onze vijand Simson in onze macht gegeven, die verwoester van ons land, die moordenaar van velen uit ons volk!’

25. Toen ze halfdronken waren, schreeuwden ze: ‘Laat Simson komen, dan kunnen we lachen!’ Simson werd uit de gevangenis naar de tempel gehaald en neergezet tussen de twee zuilen die het tempeldak droegen.

26. Hij zei tegen de jongen die hem begeleidde: ‘Laat mij maar los, ik wil graag even leunen tegen de zuilen.’

27. De tempel was afgeladen met mensen. Ook alle Filistijnse koningen waren aanwezig en op het platte dak zaten nog eens drieduizend mensen, die zich vermaakten met de aanblik van Simson.

28. Toen bad Simson tot de Here: ‘Almachtige Here, denk aan mij, geef mij nog eenmaal kracht, o, God, zodat ik wraak kan nemen op de Filistijnen voor het uitsteken van mijn ogen.’