Het Boek

Numeri 4:6-24 Het Boek (HTB)

6. Daarna zullen zij het gordijn met dassenvellen afdekken en daar overheen een hemelsblauw kleed leggen. Dan zullen de draagstokken van de ark door de ringen worden gestoken.

7. Vervolgens moeten zij een hemelsblauw kleed leggen over de tafel waarop de toonbroden liggen en daarop de schotels, schalen, kommen, kannen en toonbroden neerleggen.

8. Daar overheen zullen zij een scharlaken kleed leggen en dat nog eens bedekken met dassenvellen. Daarna zullen zij de draagstokken in de ringen aan de tafel schuiven.

9. Dan moeten zij de kandelaar, de lampen, de snuiters, de bakjes en het reservoir met olijfolie bedekken met een hemelsblauw kleed.

10. Al deze voorwerpen zullen dan worden afgedekt met dassenvellen en deze bundel zal op een draagbaar worden gezet.

11. Daarna moeten zij het gouden altaar eerst met een hemelsblauw kleed en daarna met dassen vellen afdekken en de draagstokken door de ringen steken.

12. Alle overgebleven voorwerpen in de tabernakel moeten in een hemelsblauw kleed worden gewikkeld, afgedekt met dassenvellen en op de draagbaar worden gezet.

13. De as moet van het altaar worden verwijderd, waarna het altaar zal worden afgedekt met een roodpurperen kleed.

14. Alle toebehoren van het altaar moeten op dat kleed worden gelegd—de vuurpannen, de vorken, de scheppen en de schalen—en daar overheen zal een afdekking van dassenvellen komen te liggen. Ten slotte moeten dan de draagstokken worden aangebracht.

15. Wanneer Aäron en zijn zonen het heilige en het toebehoren hebben ingepakt, moeten de familieleden van Kehat alle voorwerpen oppakken en vervoeren naar de volgende kampplaats. Zij mogen de heilige voorwerpen echter niet aanraken, anders zullen zij sterven. Dit zijn de heilige taken die aan de zonen van Kehat worden opgedragen bij het vervoer van de tabernakel.

16. Eleazar, de zoon van Aäron, zal de verantwoordelijkheid dragen voor de lampolie, het geurige reukwerk, het dagelijkse spijsoffer en de zalfolie, in feite is hij verantwoordelijk voor de hele tabernakel en alles wat daarbij hoort.’

17-19. Toen zei de Here tegen Mozes en Aäron: ‘Laten de Levieten uit de stam van Kehat zichzelf niet vernietigen! Om te voorkomen dat zij sterven wanneer zij de allerheiligste voorwerpen vervoeren, moeten Aäron en zijn zonen met hen mee naar binnen gaan en aanwijzen wat ieder moet dragen.

20. Zij mogen echter niet zomaar naar binnen gaan, anders zouden zij de heilige voorwerpen kunnen zien en moeten sterven.’

21-23. En de Here zei tegen Mozes: ‘Tel alle mannen van dertig tot vijftig jaar uit het geslacht van Gerson die geschikt zijn voor het heilige werk in de tabernakel.

24. Dit zijn hun taken: