Het Boek

Numeri 21:5-23 Het Boek (HTB)

5. Op die tocht werd het volk ongeduldig en beklaagde zich tegen God en tegen Mozes. ‘Waarom hebt u ons uit Egypte geleid en laat u ons hier in de wildernis sterven?’ klaagden zij. ‘Er is hier niets om te eten en te drinken en we walgen van dat flauwe manna.’

6. Daarom stuurde de Here giftige slangen naar het kamp en velen werden gebeten en kwamen om.

7. Het volk kwam bij Mozes en riep: ‘Wij hebben gezondigd, want wij hebben ons tegen de Here en tegen u gekeerd. Bid toch tot de Here en vraag of Hij de slangen wil weghalen.’ Mozes bad voor het volk.

8. Toen zei de Here tegen hem: ‘Maak een koperen afbeelding van zo'n giftige slang en maak deze vast op een paal: iemand die is gebeten, hoeft er alleen maar naar te kijken om te worden genezen!’

9. Mozes maakte een koperen slang en bevestigde die op een paal. Als iemand die door een slang was gebeten, naar de koperen slang keek, bleef hij leven.

10. Hierna reisden de Israëlieten verder naar Obot en sloegen daar hun kamp op.

11. Vandaar trokken zij naar Ijje-Haäbarim in de woestijn die ten oosten van Moab ligt.

12. Daarna ging het verder naar het dal van de beek Zered, waar zij hun kamp opsloegen.

13. Vervolgens trokken zij verder naar de overkant van de rivier de Arnon, dichtbij de grens van de Amorieten. De Arnon is de grensrivier tussen het land van de Amorieten en dat van de Moabieten.

14. Deze gebeurtenis wordt ook vermeld in het boek over de oorlogen van de Here, waarin wordt gezegd dat het dal van de rivier de Arnon en de stad van Waheb

15. tussen de Moabieten en de Amorieten liggen.

16. Toen reisden de Israëlieten naar Beër. Hier is de put waar de Here tegen Mozes zei: ‘Roep het volk bijeen, dan zal Ik het water geven.’

17-18. Bij die gebeurtenis zong het volk dit lied:‘Spring op, waterbron! Zing beurtelings van het water! Dit is een bron, gegraven door vorsten. De edelen van het volk boorden hem aan met hun scepter en hun leidersstaf.’Toen verlieten zij de woestijn en trokken verder naar Mattana,

19. Nachaliël en Bamot.

20. Vandaar ging het verder naar het dal in het plateau van Moab, vanwaar men uitkijkt over de woestijn en in de verte de berg Pisga ziet.

21. De Israëlieten stuurden nu boodschappers naar koning Sichon van de Amorieten.

22. ‘Mogen wij door uw land trekken?’ vroegen zij hem. ‘Wij zullen de weg niet verlaten tot wij uw land weer uit zijn. Wij zullen uw akkers en wijngaarden niet beschadigen en niet van uw water drinken.’

23. Maar koning Sichon weigerde. Erger nog, hij mobiliseerde zijn leger en viel Israël in de woestijn aan. Bij Jahas kwam het tot een treffen.