Het Boek

Nehemia 4:7-21 Het Boek (HTB)

7. Sanballat, Tobia, de Arabieren, Ammonieten en Asdodieten hoorden dat het herstel van Jeruzalems muren vorderde en de bressen zich begonnen te sluiten.

8. Hierdoor raakten zij buiten zichzelf van woede. Zij smeedden een samenzwering en waren van plan Jeruzalem aan te vallen en paniek te zaaien.

9. Maar wij baden tot onze God en wegens het dreigend gevaar lieten wij de muren dag en nacht bewaken.

10. Enkele leiders zeiden: ‘Onze werklieden zijn aan het eind van hun krachten. Het is onbegonnen werk al dat puin alléén te verwijderen!’

11. Ondertussen hadden onze vijanden het plan ons onverwacht te overvallen en te vermoorden om zo het werk te verhinderen.

12. Maar telkens kwamen er Judeeërs die tussen onze vijanden woonden, bij ons en zij waarschuwden ons wel tien keer voor wat zij tegen ons van plan waren.

13. Daarom plaatste ik wachtposten uit elke familie op het laagstgelegen gedeelte van het terrein achter de muur. Deze mannen waren bewapend met zwaarden, speren en bogen.

14. Nadat ik de hele situatie in ogenschouw had genomen, zei ik tegen de leiders en het volk: ‘Wees niet bang! Denk aan de Here, die groot en ontzagwekkend is. Vecht voor uw volk, uw vrouw en kinderen en uw huis!’

15. Onze vijanden hoorden dat wij op de hoogte waren van hun samenzwering en begrepen dat God hun plan had verijdeld. Nu konden wij allemaal weer aan de slag gaan. Iedereen ging weer terug naar zijn eigen werk.

16. Vanaf dat ogenblik werkte de ene helft, terwijl de andere helft, gewapend met speren, schilden, bogen en pantsers, de wacht hield. De leiders stonden als één man achter hen die het werk uitvoerden.

17. De sjouwers deden hun werk met één hand en hielden met de andere een werpspies vast.

18. De bouwlieden hadden tijdens het bouwen steeds een zwaard aan hun heup hangen. En de hoornblazer bleef voortdurend bij mij om zonodig alarm te blazen.

19. ‘Het werkterrein is zo uitgestrekt en we zijn zo ver van elkaar bezig,’ zei ik tegen de leiders en het volk,

20. ‘dat u, zodra u alarm hoort blazen, snel naar mij moet komen, onze God zal Zelf voor ons strijden.’

21. Wij werkten van zonsopgang tot zonsondergang, terwijl steeds de helft van de mannen de wacht hield.