31. Zijn moeder en zijn broers kwamen bij het overvolle huis en lieten Hem roepen. Zelf bleven zij buiten staan.
32. De mensen die om Hem heen zaten, zeiden: ‘Uw moeder en uw broers en zusters staan buiten. Zij willen U spreken.’
33. Hij antwoordde: ‘Wie is mijn moeder en wie zijn mijn broers?’
34. Hij keek de kring rond en zei: ‘Kijk, dat zijn mijn moeder en mijn broers.
35. Ieder die doet wat God wil, is mijn broer, mijn zuster, mijn moeder.’