Het Boek

Marcus 14:44-62 Het Boek (HTB)

44. Judas had met hen afgesproken dat hij Jezus, volgens het gebruik, met een kus zou begroeten. Daaraan konden zij zien wie zij gevangen moesten nemen. ‘Laat Hem niet ontsnappen,’ had hij gezegd.

45. Hij liep direct op Jezus toe. ‘Dag, Meester,’ zei hij en hij kuste Hem.

46. De andere mannen wisten wie ze moesten hebben en namen Jezus gevangen.

47. Maar een van de omstanders trok een zwaard, haalde uit en sloeg de knecht van de hogepriester een oor af.

48. Jezus zei: ‘U doet net of u een misdadiger komt arresteren! Waar zijn anders die zwaarden en knuppels voor nodig?

49. Had u Mij niet kunnen arresteren toen Ik in de tempel was? Daar was Ik toch elke dag? Maar het moet zo gaan als de profeten hebben gezegd. Daarom gebeurt dit allemaal.’

50. Alle leerlingen lieten Hem in de steek en vluchtten weg.

51. Een jongeman volgde Jezus. Hij had niets anders aan dan een linnen kleed.

52. De mannen grepen hem, maar hij rukte zich los, liet het kleed achter en vluchtte naakt weg.

53. Jezus werd naar het paleis van de hogepriester gebracht, waar de Hoge Raad was bijeengekomen.

54. Petrus was Hem op een afstand gevolgd, tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester. Daar zat hij zich tussen het personeel te warmen bij een groot vuur.

55. De leidende priesters en de andere leden van de Hoge Raad probeerden Jezus te veroordelen voor iets waarop de doodstraf stond. Maar dat lukte niet.

56. Er waren wel veel getuigen die Hem vals beschuldigden, maar zij spraken elkaar tegen.

57. Enkele valse getuigen beweerden dat zij Hem hadden horen zeggen: ‘Deze tempel is door mensen gemaakt.

58. Ik zal hem afbreken en na drie dagen een andere bouwen, zonder dat er een mens aan te pas komt.’

59. Maar ook deze verhalen klopten niet.

60. De hogepriester stond op, trad naar voren en vroeg aan Jezus: ‘Waarom geeft U geen antwoord op de beschuldigingen van deze mannen?’

61. Maar Jezus zweeg en gaf geen antwoord. De hogepriester vroeg: ‘Bent U de Christus? De Zoon van God?’

62. ‘Ja,’ zei Jezus. ‘Dat ben Ik. En U zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van God en u zult Hem ook zien terugkomen op de wolken aan de hemel.’