Het Boek

Leviticus 7:29-38 Het Boek (HTB)

29. ‘Zeg de Israëlieten dat ieder die de Here een dankoffer brengt, het persoonlijk en eigenhandig moet komen brengen.

30. Hij zal het gedeelte van het offer dat bestaat uit het vet en de borst dat voor de Here bestemd is, omhoog heffen en het zo, staande voor het altaar, aan de Here aanbieden.

31. Daarna zal de priester het vet op het altaar verbranden, maar de borst zal voor Aäron en zijn zonen zijn.

32-33. De rechterschenkel zal aan de gewijde priesters worden afgestaan.

34. Ik heb de borst en de rechterschenkel bestemd als giften van het volk Israël aan de zonen van Aäron. Aäron en zijn zonen moeten altijd dit deel van het offer krijgen.

35. Het is hun loon! Het moet apart worden gehouden van de brandoffers en aan hen worden gegeven die de Here als priester dienen: aan Aäron en zijn zonen.

36. Want op de dag dat de Here hen inwijdde, droeg Hij het volk Israël op hun deze delen te geven, het is hun eeuwigdurende recht, van generatie op generatie.’

37. Dit waren de voorschriften betreffende het brandoffer, het spijsoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het inwijdingsoffer en het vredeoffer,

38. die de Here Mozes op de berg Sinaï gaf. Hij moest deze aan de Israëlieten doorgeven, zodat zij wisten hoe zij aan de Here dienden te offeren in de woestijn Sinaï.