Het Boek

Leviticus 7:22-37 Het Boek (HTB)

22. Verder zei de Here tegen Mozes:

23. ‘Zeg de Israëlieten dat zij nooit vet eten of het nu van runderen, geiten of schapen is.

24. Het vet van een dier dat aan een ziekte sterft of door een wild dier wordt gedood, mag voor andere doeleinden worden gebruikt, maar niet worden gegeten.

25. Ieder die vet eet van een brandoffer aan de Here, zal uit zijn volk worden verstoten.

26. Nergens in uw land mag bloed van vogels of dieren worden gegeten.

27. Ieder die dat toch doet, zal uit het volk worden verstoten.’

28. De Here sprak opnieuw tegen Mozes:

29. ‘Zeg de Israëlieten dat ieder die de Here een dankoffer brengt, het persoonlijk en eigenhandig moet komen brengen.

30. Hij zal het gedeelte van het offer dat bestaat uit het vet en de borst dat voor de Here bestemd is, omhoog heffen en het zo, staande voor het altaar, aan de Here aanbieden.

31. Daarna zal de priester het vet op het altaar verbranden, maar de borst zal voor Aäron en zijn zonen zijn.

32-33. De rechterschenkel zal aan de gewijde priesters worden afgestaan.

34. Ik heb de borst en de rechterschenkel bestemd als giften van het volk Israël aan de zonen van Aäron. Aäron en zijn zonen moeten altijd dit deel van het offer krijgen.

35. Het is hun loon! Het moet apart worden gehouden van de brandoffers en aan hen worden gegeven die de Here als priester dienen: aan Aäron en zijn zonen.

36. Want op de dag dat de Here hen inwijdde, droeg Hij het volk Israël op hun deze delen te geven, het is hun eeuwigdurende recht, van generatie op generatie.’

37. Dit waren de voorschriften betreffende het brandoffer, het spijsoffer, het zondoffer, het schuldoffer, het inwijdingsoffer en het vredeoffer,