Het Boek

Leviticus 6:4-5-18 Het Boek (HTB)

4-5. dan zal zo iemand op de dag dat hij schuldig is bevonden aan zo'n zonde, moeten vergoeden wat hij zich heeft toegeëigend, met een extra boete van een vijfde deel en het teruggeven aan degene die hij heeft benadeeld. Op diezelfde dag zal hij zijn schuldoffer naar de tabernakel brengen.

6. Zijn schuldoffer moet een ram zonder gebreken zijn, naar een vastgestelde waarde.

7. Hij zal het naar de priester brengen en die zal de zonde waaraan hij schuldig is, verzoenen voor de Here en het zal hem worden vergeven.’

8. Toen zei de Here tegen Mozes:

9. ‘Geef Aäron en zijn zonen de volgende voorschriften betreffende het brandoffer: het brandoffer zal de hele nacht op het vuur van het altaar blijven liggen, terwijl het vuur blijft branden.

10. De volgende morgen zal de priester zijn linnen onderkleding en bovenkleding aantrekken en zal hij de as van het brandoffer weghalen en naast het altaar neerleggen.

11. Daarna zal hij zijn kleren verwisselen en de as naar een reine plaats buiten het kamp brengen.

12. Intussen moet het vuur op het altaar blijven branden, het mag niet uitgaan. De priester moet elke morgen nieuw hout op het vuur leggen en het dagelijkse brandoffer en het vet van het dagelijkse vredeoffer erop verbranden.

13. Het vuur op het altaar moet altijd brandende worden gehouden. Het mag niet uitgaan.

14. Dit zijn de voorschriften betreffende het spijsoffer: Aärons zonen zullen het voor de ogen van de Here voor het altaar brengen.

15. Een van hen zal een handvol nemen—fijn meel, olie en alle wierook—en het verbranden op het altaar als een gedenkoffer voor de Here. Dat zal de Here voldoening geven.

16. Nadat de handvol eruit is genomen, zal de rest van het meel en de olie aan Aäron en zijn zonen toebehoren als voedsel. Het moet ongezuurd worden gegeten in de voorhof van de tabernakel.

17. Het móet ongezuurd zijn. Ik heb de priesters dit deel van het spijsoffer, dat Mij toebehoort, gegeven. Het is allerheiligst, net als het zondoffer en het schuldoffer.

18. Iedere mannelijke afstammeling van Aäron, iedere priester, generatie na generatie, mag dit eten, ieder die ermee in aanraking komt, zal heilig worden.’