Het Boek

Leviticus 21:11-24 Het Boek (HTB)

11. of in de nabijheid van een dode komen, ook al is het zijn eigen vader of moeder.

12. Hij mag het heiligdom niet verlaten als hij daar dienst heeft en mijn tabernakel niet als een gewoon huis behandelen, want de wijding van de zalfolie van zijn God is op hem, Ik ben de Here.

13. De vrouw die hij trouwt, moet nog maagd zijn.

14-15. Hij mag niet trouwen met een weduwe, een gescheiden vrouw of een prostituee. Zij moet een maagd zijn van zijn eigen stam, want hij mag niet de vader van kinderen met gemengd bloed worden, opdat hij zijn nakomelingen niet ontheilige, want Ik ben de Here. Ik heilig hem.’

16-17. En de Here zei tegen Mozes: ‘Vertel Aäron dat als een van zijn nakomelingen een lichaamsgebrek heeft, deze geen offers aan God mag brengen.

18. Als een man bijvoorbeeld blind is of verlamd, te korte of te lange ledematen heeft, een gebroken neus,

19. gebroken voet of hand heeft,

20. een bochel heeft, of als hij een dwerg is of een afwijking aan het oog heeft of een uitslag of een huidziekte of een afwijking aan zijn geslachtsdelen heeft—

21. ook al is hij een afstammeling van Aäron—mag hij geen brandoffers aan de Here brengen, omdat hij een lichaamsgebrek heeft.

22. Hij mag wel eten van het voedsel van de priesters dat afkomstig is van de offers aan God, zowel van de heilige als van de allerheiligste offers.

23. Maar hij mag niet bij het gordijn van het Heilige der Heiligen komen of bij het altaar staan, omdat hij een lichaamsgebrek heeft. Dat zou mijn heiligdom ontheiligen, want de Here heiligt het.’

24. Mozes gaf deze voorschriften aan het volk en aan Aäron en zijn zonen door.