Het Boek

Leviticus 13:42-44-59 Het Boek (HTB)

42-44. Maar als op de kale kruin of op het kale voorhoofd een roodachtige witte zwelling aanwezig is, is hij daar melaats en moet de priester hem onrein verklaren.

45. Ieder bij wie melaatsheid is geconstateerd, moet zijn kleren scheuren, blootshoofds lopen en zijn bovenlip bedekken. Overal waar hij loopt, moet hij roepen: “Melaats, melaats!”

46. Zolang de ziekte duurt, is hij onrein en moet hij buiten het kamp blijven.

47-48. Als het vermoeden bestaat dat in een linnen of wollen kleed of weefsel, in een stuk leer of een leren voorwerp melaatsheid zit en de aangetaste plek is groenachtig of roodachtig,

49. kan het melaatsheid zijn en moet het voorwerp voor onderzoek naar de priester worden gebracht.

50. De priester zal het voorwerp zeven dagen in afzondering houden.

51. Op de zevende dag zal hij het voorwerp opnieuw onderzoeken.

52. Als de plek zich heeft uitgebreid, is het een besmettelijke melaatsheid en moet het wollen, linnen of leren voorwerp worden verbrand, want het is onrein.

53-54. Maar als bij het tweede onderzoek blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid, zal de priester opdracht geven het verdachte voorwerp te wassen en het daarna nog eens zeven dagen in afzondering te houden.

55. Als na die zeven dagen de plek niet van kleur is veranderd, al heeft ze zich niet uitgebreid, dan is het melaatsheid en moet het voorwerp worden verbrand, want het is dan door en door geïnfecteerd.

56. Als de priester echter constateert dat de plek na het wassen minder is geworden, moet hij de plek uit de stof of uit het leer wegsnijden.

57. Als daarna opnieuw plekken verschijnen op het voorwerp, is het zeker melaatsheid en moet het worden verbrand.

58. Maar als na het wassen verder niets gebeurt, mag het voorwerp na een tweede wasbeurt weer worden gebruikt.

59. Dit zijn de voorschriften betreffende melaatsheid in een weefsel of in een voorwerp van leer, zodat iedereen weet wanneer het rein of onrein is.’