Het Boek

Leviticus 13:39-55 Het Boek (HTB)

39. Als de priester ziet dat deze plekken slinken, is het geen melaatsheid, maar een gewone huidinfectie.

40. Als een man zijn haar op zijn kruin verliest, wordt hij gewoon kaal en is hij niet onrein.

41. Als zijn hoofdhaar van voren uitvalt, wordt hij daar gewoon kaal en is hij niet onrein.

42-44. Maar als op de kale kruin of op het kale voorhoofd een roodachtige witte zwelling aanwezig is, is hij daar melaats en moet de priester hem onrein verklaren.

45. Ieder bij wie melaatsheid is geconstateerd, moet zijn kleren scheuren, blootshoofds lopen en zijn bovenlip bedekken. Overal waar hij loopt, moet hij roepen: “Melaats, melaats!”

46. Zolang de ziekte duurt, is hij onrein en moet hij buiten het kamp blijven.

47-48. Als het vermoeden bestaat dat in een linnen of wollen kleed of weefsel, in een stuk leer of een leren voorwerp melaatsheid zit en de aangetaste plek is groenachtig of roodachtig,

49. kan het melaatsheid zijn en moet het voorwerp voor onderzoek naar de priester worden gebracht.

50. De priester zal het voorwerp zeven dagen in afzondering houden.

51. Op de zevende dag zal hij het voorwerp opnieuw onderzoeken.

52. Als de plek zich heeft uitgebreid, is het een besmettelijke melaatsheid en moet het wollen, linnen of leren voorwerp worden verbrand, want het is onrein.

53-54. Maar als bij het tweede onderzoek blijkt dat de plek zich niet heeft uitgebreid, zal de priester opdracht geven het verdachte voorwerp te wassen en het daarna nog eens zeven dagen in afzondering te houden.

55. Als na die zeven dagen de plek niet van kleur is veranderd, al heeft ze zich niet uitgebreid, dan is het melaatsheid en moet het voorwerp worden verbrand, want het is dan door en door geïnfecteerd.