39. U leest in de boeken van Mozes en de profeten omdat u denkt daarin eeuwig leven te vinden. Al die boeken getuigen over Mij.
40. En toch wilt u niet bij Mij komen om eeuwig leven te vinden.
41. Eer van mensen vind Ik niet belangrijk,
42. omdat Ik weet hoe u bent: u hebt de liefde van God niet in u.
43. Ik ben gekomen om mijn Vader te vertegenwoordigen en u ontvangt Mij niet. Maar wie uit zichzelf komt, zult u wel ontvangen.
44. U vindt het zo belangrijk wat de mensen van u zeggen dat u vergeet dat het erom gaat wat God van u denkt. Daarom kunt u niet in Mij geloven.
45. Denk maar niet dat Ik u bij de Vader zal aanklagen. Dat doet Mozes, op wie u uw hoop gevestigd hebt.
46. Maar u hebt hem niet echt geloofd. Anders zou u Mij ook geloven. Mozes heeft immers geschreven dat Ik zou komen?
47. Als u niet gelooft wat hij heeft geschreven, hoe zult u dan geloven wat Ik zeg?’