Het Boek

Johannes 13:8-27 Het Boek (HTB)

8. ‘Geen sprake van! Ik wil niet dat U mijn voeten wast!’ zei Petrus. ‘Als Ik ze niet mag wassen, Petrus, hoor je niet bij Mij,’ antwoordde Jezus.

9. ‘Dan maar helemaal, Here! Mijn voeten, mijn handen en mijn hoofd!’ was Petrus' antwoord.

10. Jezus zei: ‘Wie zich gebaad heeft, hoeft zich niet nog eens te wassen. Hij is helemaal schoon.

11. Jullie zijn dus schoon en zuiver, maar niet allemaal.’ Hij zei dat omdat Hij wist wie Hem zou uitleveren.

12. Toen Hij klaar was, sloeg Hij zijn mantel om en ging weer aan tafel. ‘Begrijpen jullie wat Ik voor jullie heb gedaan?’ vroeg Hij.

13. ‘Jullie noemen mij Meester en Here. En dat is juist, want dat ben Ik ook.

14. Als Ik nu jullie voeten heb gewassen, moeten jullie dat ook bij elkaar doen.

15. Want Ik heb jullie een voorbeeld gegeven, volg Mij hierin na.

16. Luister goed, een knecht is niet de meerdere van zijn baas en een boodschapper niet van wie hem gestuurd heeft!

17. Jullie zullen gelukkig zijn, als je van deze kennis ook gebruik maakt.

18. Wat Ik zeg, geldt niet voor iedereen hier. Ik weet wie Ik uitgekozen heb. Het moet gaan zoals geschreven staat: “Hij die regelmatig met Mij at, heeft zich tegen Mij gekeerd.”

19. Ik vertel het nu alvast. Als het dan gebeurt, zullen jullie geloven dat Ik ben die Ik ben.

20. Luister goed naar wat Ik zeg: wie iemand ontvangt die door Mij gestuurd is, ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt mijn Vader die Mij gestuurd heeft.’

21. Nadat Hij dit had gezegd, werd Jezus diep ontroerd. ‘De waarheid is,’ zei Hij, ‘dat een van jullie Mij zal uitleveren.’

22. De leerlingen keken elkaar vragend aan, zij hadden geen idee wie Hij bedoelde.

23. Rechts van Jezus zat de leerling die zijn beste vriend was

24. en Simon Petrus wenkte hem om hem aan Jezus te laten vragen wie Hij bedoelde.

25. Hij boog zich naar Jezus toe en vroeg: ‘Here, wie is het dan?’

26. Jezus antwoordde: ‘Ik zal een stuk brood indopen en dat geven aan degene die het is.’ Hij nam een stuk brood, doopte het in de saus en gaf het aan Judas, de zoon van Simon Iskariot.

27. Op dat moment kwam de duivel in Judas. ‘Doe maar vlug wat je van plan bent,’ zei Jezus tegen hem.