Het Boek

Job 30:19-30 Het Boek (HTB)

19. God heeft mij in de modder gegooid. Ik voel me alsof ik stof en as ben.

20. Ik roep naar U, o God, maar U geeft geen antwoord. Ik sta voor U, maar U keurt mij geen blik waardig.

21. U bent wreed geworden tegen mij en uw hand slaat mij met grote kracht.

22. U geeft mij over aan een zware storm en slingert mij heen en weer in een vreselijk noodweer.

23. Ik weet dat het uw bedoeling is mij te doden en me daar te brengen waar alle levenden uiteindelijk samenkomen.

24. Heb ik soms de noodlijdenden niet geholpen, wanneer zij om hulp schreeuwden?

25. Huilde ik niet mee met hen die het moeilijk hadden? Was ik niet diepbedroefd over het lot van de armen?

26. Maar toen ik verwachtte dat het goede zou komen, kwam in plaats daarvan het kwade. Er kwam duisternis in plaats van licht.

27. Mijn hart is bedroefd en rusteloos en ik zie op tegen de komende dagen vol ellende.

28-29. Ik loop treurend rond, zonder hoop op licht. Ik sta in het midden van de gemeente en roep om hulp. Maar ik kan net zo goed niet roepen, want in hun ogen ben ik een broer van de jakhalzen en een metgezel van de struisvogels.

30. Mijn huid is zwart en schilfert af. Mijn botten branden van de koorts.