Het Boek

Job 14:11-12-22 Het Boek (HTB)

11-12. Zoals het water uit de zee verdampt en een rivier smaller wordt en opdroogt, zo legt een mens zich voor het laatst neer om daarna niet meer op te staan. Tot op het moment dat de hemelen niet meer bestaan, zal hij niet wakker worden of in zijn slaap worden gestoord.

13. Och, verborg U mij maar tussen de doden en vergat U mij maar tot uw toorn was bedaard. Liet U mij maar links liggen om pas na enige tijd weer aan mij te denken.

14. Als een mens sterft, zal hij dan weer herleven? Die gedachte zou mij hoop kunnen geven tijdens mijn harde bestaand dan zou ik uitzicht hebben op verlossing.

15. Dan zou U mij roepen en ik zou komen, U zou het zelfs fijn vinden met uw schepsel te spreken.

16. U zou letten op elke stap die ik zet, maar niet al mijn fouten tellen,

17. U zou ze allemaal wegstoppen in een zak en uitwissen.

18-19. Bergen slijten weg en vergruizen. Het water slijpt de stenen af tot zand. Stortregens spoelen de grond weg. Zo spoelt U ook alle hoop van de mens weg.

20-21. U keert zich tegen hem en hij verdwijnt van de aarde. U geeft hem een oud en gerimpeld gezicht en stuurt hem dan weg. Hij weet nooit of zijn zonen het ver zullen brengen of dat zij falen en ten val komen. Hij merkt het niet.

22. Voor hem is er alleen pijn en verdriet.’