Het Boek

Jeremia 32:25-33 Het Boek (HTB)

25. En toch zegt U dat ik dit stuk land moet kopen en het in bijzijn van deze getuigen met goed geld moet betalen, ook al zal Jeruzalem in handen van de vijand vallen.’

26. Toen zei de Here tegen Jeremia:

27. ‘Ik ben de Here, de God van alle mensen, is er iets onmogelijk voor Mij?

28. Ik zal deze stad in handen geven van Nebukadnezar, de koning van de Babyloniërs, hij zal haar veroveren.

29. De Babyloniërs die nu nog buiten de muren staan, zullen de stad binnenkomen, haar in brand steken en de huizen verwoesten, de huizen waar op de daken reukoffers aan Baäl en drankoffers aan andere afgoden werden gebracht. Dát was de reden voor het ontbranden van mijn toorn!

30. Want Israël en Juda hebben sinds hun vroegste dagen alleen maar gezondigd, zij hebben Mij diep beledigd met hun slechte daden.

31. Vanaf de tijd dat deze stad werd gebouwd tot nu toe heeft zij niets anders gedaan dan mijn toorn opwekken, daarom ben Ik vastbesloten haar voor mijn ogen weg te vagen.

32. Heel Juda en Israël, hun koningen, leiders, priesters en profeten, alle inwoners hebben Mij diep beledigd met hun zonden.

33. Zij hebben Mij de rug toegekeerd en geweigerd zich om te draaien, voortdurend leerde Ik hun het verschil tussen goed en kwaad, maar zij wilden niet luisteren of gehoorzamen.