Het Boek

Hebreeën 1:6-14 Het Boek (HTB)

6. En toen Hij zijn enige Zoon naar de aarde zond, zei Hij: ‘Laten alle engelen van God Hem aanbidden.’

7. God zegt van zijn engelen: ‘De windrichtingen zijn zijn engelen en het vlammende vuur dient Hem.’

8. Maar van zijn Zoon zegt Hij: ‘Uw troon, o God, staat tot in eeuwigheid vast, uw bewind is een rechtvaardig bewind.

9. U houdt van rechtvaardigheid en haat wetteloosheid. Daarom heeft uw God, o God, U met meer blijdschap overgoten dan iemand anders.’

10. Hij wordt ook Here genoemd, als er staat: ‘Here, in het begin hebt U de aarde gemaakt en ook de hemel was uw werk.

11. Eens zullen die vergaan, maar U blijft voor altijd. Zij zullen eens versleten zijn als een stel oude kleren,

12. op een dag zult U ze oprollen en door nieuwe vervangen. Maar U zult Zelf nooit veranderen, aan uw bestaan komt geen einde.’

13. Heeft God ooit tegen een engel gezegd, zoals tegen zijn Zoon: ‘Kom naast Mij zitten, aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden aan U onderworpen heb’?

14. Nee, want de engelen zijn geesten die God dienen en die Hij erop uitstuurt om de mensen die gered worden, te helpen.