Het Boek

Handelingen 27:22-34 Het Boek (HTB)

22. Maar laat ook nu de moed niet zinken! Al zal het schip verloren gaan, niemand van ons zal hierbij het leven verliezen.

23. Vannacht heeft er een engel bij mij gestaan, een engel van de God, aan wie ik toebehoor en die ik dien.

24. “Paulus,” zei hij, “wees niet bang. U zult voor de keizer terecht staan. En ter wille van u zal God ieder hier aan boord in veiligheid brengen.”

25. Houd dus moed, mannen, want ik geloof in God. Hij zal ervoor zorgen dat het zo zal gaan als mij gezegd is.

26. Maar wat ons schip betreft, dat zal op een of ander eiland aan de grond lopen.’

27. Wij dreven inmiddels al veertien dagen rond op de Middellandse Zee. Omstreeks middernacht meende de bemanning in de verte een branding te horen. Daar zou dus land kunnen zijn.

28. Ze gooiden het dieplood uit en peilden zevenendertig meter. Even later deden ze dat nog eens: achtentwintig meter!

29. Omdat zij bang waren ergens op de rotsen te lopen, gooiden ze van het achterschip vier ankers uit en baden of het licht mocht worden.

30. De bemanning probeerde even later het schip te verlaten en streek de sloep, zogenaamd om ook van het voorschip ankers uit te gooien.

31. Maar Paulus waarschuwde de officier en de soldaten: ‘Als de bemanning niet aan boord blijft, zal niemand dit overleven.’

32. Daarop kapten de soldaten de touwen van de sloep en lieten hem wegdrijven.

33. Tegen de morgen spoorde Paulus allen aan iets te eten. ‘U wacht nu al veertien dagen op beter weer. Ondertussen hebt u niets gegeten.

34. Toe, eet wat! Uw leven hangt ervan af. Er zal geen haar op uw hoofd gekrenkt worden.’