Het Boek

Genesis 46:16-17-30 Het Boek (HTB)

16-17. Onder het gezelschap waren ook: Gad en zijn zonen Sifjon, Chaggi, Suni, Esbon, Eri, Arodi en Areli. Aser en zijn zonen Jimna, Jiswa, Jiswi en Beria en hun zuster Serach. Beria's zonen heetten Cheber en Malkiël.

18. Deze zestien personen waren afstammelingen van Jakob en Zilpa, de dienares die Lea van haar vader Laban kreeg.

19-22. Bij Jakobs huishouding waren ook de veertien afstammelingen van Jakob en Rachel: Jozef en Benjamin.Jozefs zonen, die hij in Egypte kreeg, waren Manasse en Efraïm (hun moeder was Asnat, de dochter van Potifera, de priester van Heliopolis).Benjamins zonen Bela, Becher, Asbel, Gera, Naäman, Echi, Ros, Muppim, Chuppim en Ard.

23-25. Tot de groep behoorden ook de zeven afstammelingen van Jakob en Bilha, de dienares die Rachel van haar vader Laban kreeg: Dan en zijn zoon Chusim.Naftali en zijn zonen Jachseël, Guni, Jeser en Sillem.

26. Zo kwam het totaal van de groep die naar Egypte ging—allemaal afstammelingen van Jakob en zonder de vrouwen van zijn zonen—op zesenzestig personen.

27. Met Jozefs twee zonen meegerekend, bestond de gehele familie daar in Egypte uit zeventig mensen.

28. Jakob stuurde Juda vooruit om Jozef te vertellen dat zij onderweg waren en al snel in Gosen zouden aankomen, wat ook gebeurde.

29. Jozef sprong in zijn rijtuig en reisde naar Gosen om zijn vader te ontmoeten. Zij vielen elkaar om de hals en huilden een tijd.

30. Toen zei Israël tegen Jozef: ‘Nu kan ik eindelijk sterven, want ik heb jou weer gezien en weet dat je nog leeft.’