Het Boek

Genesis 35:9-26 Het Boek (HTB)

9. Toen Jakob in Betel aankwam, op zijn reis vanuit Paddan-Aram, verscheen God opnieuw en zegende hem.

10. En God zei: ‘U zult niet langer Jakob (Bedrieger) worden genoemd, maar Israël (Hij die overwint met God).

11. Ik ben God, de Almachtige, Ik zal u vruchtbaar maken en u tot een groot volk, ja, tot vele volken maken. Er zullen veel koningen onder uw nakomelingen zijn.

12. Ik zal u het land geven dat Ik ook aan Abraham en Isaak heb gegeven. Ja, Ik zal het aan u en uw nakomelingen geven.’

13. Na die woorden zette Jakob op de plaats waar God aan hem was verschenen, een gedenksteen neer

14. en goot er wijn overheen als een offer aan God. Daarna goot hij er olijfolie overheen.

15. Jakob noemde die plaats Betel (Huis van God), omdat God daar met hem had gesproken.

16. Na het vertrek uit Betel reisden Jakob en zijn huishouding naar Efrat (Bethlehem). Maar onderweg kreeg Rachel weeën, het begin van een moeilijke bevalling.

17. Na de pijnlijke geboorte riep de vroedvrouw uit: ‘Wees niet bang, u hebt weer een zoon!’

18. En met haar laatste woorden (want zij stierf) noemde Rachel het kind Ben-Oni (Zoon van mijn pijn), maar zijn vader noemde hem Benjamin (Zoon van mijn Rechterhand).

19. Zo stierf Rachel en zij begroeven haar langs de weg naar Efrat (Bethlehem).

20. Jakob zette een stenen monument op haar graf, dat daar tot op heden staat.

21. Israël zette de reis voort en sloeg zijn kamp op bij de Toren van Eder.

22. Daar sliep Ruben met Bilha, zijn vaders bijvrouw, en iemand vertelde dat aan Israël.

23. Dit zijn de namen van de twaalf zonen van Jakob: de zonen van Lea: Ruben, Jakobs oudste kind, Simeon, Levi, Juda, Issachar en Zebulon.

24. De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin.

25. De zonen van Bilha, Rachels dienares: Dan en Naftali.

26. De zonen van Zilpa, Lea's dienares: Gad en Aser. Al deze zonen kreeg Jakob in Paddan-Aram.