Het Boek

Genesis 33:1-10 Het Boek (HTB)

1. Toen zag Jakob in de verte Esau met vierhonderd man aankomen.

2. Hij zette zijn gezin in een rij met zijn twee bijvrouwen en hun kinderen voorop, daarachter Lea met haar kinderen en helemaal achteraan Rachel met Jozef.

3. Jakob liep naar voren tot hij bij zijn broer kwam en boog zeven keer diep voor hem.

4. Maar Esau rende op hem af en omarmde hem! Ze kusten elkaar en huilden.

5. Esau wees op de vrouwen en kinderen en vroeg: ‘Wie zijn dat, die je daar bij je hebt?’ ‘Dat zijn de kinderen die God mij geschonken heeft,’ antwoordde Jakob.

6. Zijn bijvrouwen en hun kinderen kwamen naar voren en bogen diep voor Esau.

7. Daarna deden Lea en haar kinderen hetzelfde, evenals Rachel en Jozef.

8. ‘En wat waren dat voor dieren die ik tegenkwam?’ vroeg Esau. Jakob antwoordde: ‘Dat waren geschenken voor jou om je gunstig te stemmen!’

9. ‘Broer, ik heb al genoeg,’ lachte Esau, ‘hou jij je dieren maar.’

10. ‘Nee, ik wil graag dat je die geschenken aanneemt,’ zei Jakob. ‘Het is een hele opluchting voor mij dat je ons zo vriendelijk tegemoet komt. Dat ik jou in deze stemming mag ontmoeten, betekent voor mij evenveel als de vertroostende blik van God.