Het Boek

Genesis 31:13-24 Het Boek (HTB)

13. “Ik ben de God die u heeft gezien bij Betel, waar u een gedenksteen hebt opgericht en Mij een belofte hebt gedaan. Verlaat dit land en keer terug naar uw geboorteland.” ’

14. Rachel en Lea zeiden: ‘Wij gaan met je mee. Wij hebben hier niets meer te zoeken en wij zullen ook niets erven van onze vader.

15. Hij heeft ons behandeld als vreemden en ons verkocht. Van dat geld is al niets meer over.

16. De rijkdommen die God jou heeft gegeven van onze vader, waren eigenlijk van ons en onze kinderen! Doe maar wat God je heeft gezegd, wij staan achter je.’

17. Op een dag zette Jakob zijn vrouwen en kinderen op kamelen

18. en ging er vandoor zonder Laban iets te zeggen. Hij dreef zijn kudden, die hij daar in Paddan-Aram had verkregen, voor zich uit en nam al zijn bezittingen mee. Zo begon de terugreis naar zijn vader Isaak in het land Kanaän.

19. Laban was toen net bezig op het land de schapen te scheren.

20. Jakob verdween met al zijn bezittingen (Rachel stal stiekem haar vaders huisgoden),

21. stak de rivier de Eufraat over en zette koers naar het gebied aan de voet van het Gilead-gebergte.

22. Het duurde drie dagen voordat Laban te weten kwam dat Jakob was verdwenen.

23. Hij verzamelde een aantal mannen en zette de achtervolging in. Zeven dagen later achterhaalde hij de vluchtelingen bij het Gilead-gebergte.

24. Die nacht verscheen God in een droom aan Laban. ‘Let op uw woorden als u met Jakob gaat praten, u mag hem niet zegenen, maar ook niet vervloeken,’ zei God.