Het Boek

Genesis 27:20-34 Het Boek (HTB)

20. En Isaak vroeg: ‘Hoe heb je dat zo snel voor elkaar gekregen, jongen?’ Jakob antwoordde daarop: ‘De Here, uw God heeft mij geholpen!’

21-23. Isaak liet Jakob bij zich komen en betastte hem. ‘De stem is van Jakob, maar de handen zijn van Esau,’ zei hij bij zichzelf.

24. Nogmaals vroeg Isaak hem of hij werkelijk Esau was, waarop Jakob weer bevestigend antwoordde.

25. Toen was Isaak overtuigd en hij at van het gerecht en dronk de wijn, die Jakob ook had meegebracht.

26. ‘Kom hier en kus me, mijn zoon,’ vroeg Isaak na het eten.

27. Jakob kuste hem en Isaak rook de geur van zijn kleren en was toen helemaal overtuigd. En hij gaf Jakob zijn zegen met de woorden: ‘De geur van mijn zoon is de goede geur van de aarde en het open veld, dat de Here heeft gezegend.

28. Moge God je altijd genoeg regen voor je oogst, voor je koren en voor je wijnranken geven.

29. Vele volken zullen zich aan je onderwerpen. Heers over je broeders. Je broers zullen voor je buigen. Vervloekt zijn zij die jou vervloeken en gezegend zijn zij die jou zegenen.’

30. Na die zegen, toen Jakob nog maar net de tent van zijn vader had verlaten, kwam Esau terug van de jacht.

31. Hij maakte zijn vaders lievelingsgerecht klaar en ging ermee naar de tent.

32. Maar toen hij binnenkwam en zijn vader het eten aanbood, vroeg die bevreemd: ‘Wie is daar?’ Esau zei dat hij het was en Isaak schrok zichtbaar.

33. ‘Maar wie is hier dan net geweest met wildbraad, waarvan ik heb gegeten?’ vroeg hij zich verontrust af.

34. Esau begon te klagen: ‘Och, vader, zegen mij, zegen mij ook!’