Het Boek

Genesis 24:16-37 Het Boek (HTB)

16. haalde water. Zij was Rebekka, de dochter van Betuël, de zoon van Nachor en Milka.

17. De dienaar liep snel naar haar toe en vroeg of zij hem iets te drinken wilde geven.

18. ‘Natuurlijk, meneer,’ zei zij en haalde vlug de kruik van haar schouder om hem te drinken te geven.

19. Toen zei ze: ‘Ik zal voor uw kamelen ook water putten, net zoveel tot ze genoeg hebben.’

20. Ze leegde haar waterkruik in de drinkbak voor de kamelen en liep terug naar de put om meer water te halen. Dat deed ze net zolang tot de kamelen genoeg hadden.

21. De dienaar zei niets en keek alleen opmerkzaam toe of zij haar werk afmaakte. Dan zou hij weten of zij het was die de Here had uitgezocht.

22. Toen de kamelen hadden gedronken, haalde de dienaar een gouden ring van zes gram en twee gouden armbanden van elk honderdtwintig gram voor haar tevoorschijn.

23. ‘Van wie bent u een dochter?’ informeerde hij. ‘Denkt u dat uw vader genoeg ruimte heeft om ons deze nacht onderdak te geven?’

24. ‘Mijn vader is Betuël, de zoon van Milka, de vrouw van Nachor,’ antwoordde het meisje.

25. ‘Wij hebben genoeg stro en voer voor uw kamelen en er is ook een kamer voor gasten.’

26. De dienaar stond een ogenblik met gebogen hoofd en wierp zich toen neer voor de Here.

27. ‘Dank U, Here God van mijn meester Abraham, voor uw trouw en goedheid en dat U mij rechtstreeks naar de familie van mijn meester hebt geleid.’

28. Het meisje liep vlug naar huis en vertelde alles aan haar moeder.

29-30. Toen haar broer Laban zag dat zij een ring en armbanden om had, haastte hij zich naar de waterput, waar de man nog steeds bij zijn kamelen stond en zei tegen hem:

31. ‘Kom mee naar ons huis, mijn vriend. U staat hier nog te wachten, terwijl wij al een kamer voor u hebben klaargemaakt en een plaats voor uw kamelen hebben ingeruimd!’

32. De man ging met Laban mee naar huis en deze gaf hem stro en voer voor de kamelen en water, zodat de kamelendrijvers hun voeten konden wassen.

33. Daarna gingen zij aan tafel. De dienaar weigerde echter te eten. ‘Voordat ik eet, wil ik eerst vertellen waarom ik hier ben,’ zei hij. Laban stemde toe.

34. ‘Ik ben de dienaar van Abraham,’ begon de man zijn verhaal,

35. ‘en de Here heeft mijn meester rijk gezegend, zodat hij een rijk en bekend man is geworden. De Here gaf hem veel schapen en runderen, goud en zilver, slaven en slavinnen en kamelen en ezels.

36. Sara, de vrouw van mijn meester, heeft hem op hoge leeftijd nog een zoon gegeven, die al zijn bezittingen zal erven.

37. Mijn meester heeft mij laten zweren dat ik geen vrouw voor zijn zoon zou zoeken onder de Kanaänitische meisjes,