Het Boek

Genesis 19:18-20-29 Het Boek (HTB)

18-20. Maar Lot stribbelde tegen: ‘Ach nee, Heer,’ smeekte hij, ‘nu u zo vriendelijk bent geweest mijn leven te redden, laat mij dan alstublieft naar dat kleine stadje mogen vluchten in plaats van naar de bergen, want ik ben bang dat het onheil mij dan zal achterhalen. Kijk maar, dat stadje is dichtbij en maar klein. Ziet u niet hoe klein het is? Daar zal ik mijn leven kunnen redden.’

21. ‘Goed,’ zei de engel, ‘ik aanvaard uw voorstel en zal dat kleine stadje niet verwoesten.

22. Maar schiet wel op, want ik kan niets doen zolang u hier staat.’ (Sinds die tijd heette het stadje Soar: kleine stad).

23. De zon was al op toen Lot de kleine stad bereikte.

24. Toen liet de Here vuur en brandend zwavel op Sodom en Gomorra regenen

25. en vernietigde de steden op de vlakte, samen met alle mensen en alles wat er groeide.

26. Maar Lots vrouw keek tijdens de vlucht om en veranderde in een zoutpilaar.

27. Diezelfde ochtend stond Abraham op en hij haastte zich naar de plaats, waar hij voor de Here had gestaan.

28. Hij keek over de vlakte naar Sodom en Gomorra en zag dikke rookwolken opstijgen.

29. Zo willigde God Abrahams verzoek in. Hij spaarde Lot en haalde hem op tijd uit het gebied van de enorme vernietiging en massale dood.