1. Toen bracht de man mij terug naar de oostelijke poort in de buitenmuur, maar die was gesloten.
2. Hij zei tegen mij: ‘Deze poort moet gesloten blijven. Niemand zal er doorheen gaan, want de Here, de God van Israël, is door deze poort binnengekomen en daarom zal hij gesloten blijven.