Het Boek

Ezechiël 44:1-12 Het Boek (HTB)

1. Toen bracht de man mij terug naar de oostelijke poort in de buitenmuur, maar die was gesloten.

2. Hij zei tegen mij: ‘Deze poort moet gesloten blijven. Niemand zal er doorheen gaan, want de Here, de God van Israël, is door deze poort binnengekomen en daarom zal hij gesloten blijven.

3. Alleen de koning mag—omdat hij de koning is—in de doorgang zitten en de maaltijd gebruiken voor de ogen van de Here. Maar hij mag alleen binnenkomen en teruggaan door het voorportaal van de poort.’

4. Hierna bracht hij mij door de noordelijke poort naar de voorzijde van de tempel. Ik zag hoe de heerlijkheid van de Here de tempel van de Here vulde. Ik viel op de grond, met mijn gezicht in het stof.

5. En de Here zei tegen mij: ‘Mensenzoon, let goed op! Kijk goed uit uw ogen en spits uw oren. Luister naar alles wat Ik u vertel over de voorschriften en regels die gelden voor de tempel van de Here. Onthoud goed wie wel en wie niet in de tempel mogen binnengaan.

6. Vertel deze opstandige Israëlieten dat de Oppermachtige Here zegt: “Israël, nu is het genoeg geweest! U hebt op grote schaal gezondigd

7. door onbesneden mensen in mijn heiligdom toe te laten—lichamelijk en geestelijk onbesnedenen—toen u Mij voedsel, vet en bloed offerde. Daardoor hebt u, bij al uw zonden, ook nog eens het verbond met Mij verbroken.

8. U hebt zich niet aan de wetten gehouden die Ik u heb gegeven voor de heilige offerdienst, want u hebt vreemden gehuurd om voor het heiligdom te zorgen.”

9. De Oppermachtige Here zegt: “Geen van de vele buitenlanders die zich onder u bevinden, mag mijn heiligdom betreden als hij niet in hart en lichaam is besneden.

10. En de Levieten die Mij de rug toekeerden toen Israël van God afdwaalde en de afgoden achternaging, moeten worden gestraft voor hun ontrouw.

11. Zij mogen tempelwachters en poortwachters zijn, zij mogen de dieren slachten die de mensen als brandoffers brengen en zij mogen de mensen de helpende hand bieden.

12. Maar omdat zij het volk aanmoedigden andere goden te gaan vereren en Israël op die manier zwaar liet zondigen, heb Ik plechtig gezworen dat zij zullen worden gestraft,” stelt de Oppermachtige Here.